Ik kijk naar de klok. 19:17 uur. De zenuwen gieren door mijn lijf. Dit is by far het engste wat ik ooit heb gedaan. Julian zit naast me, verzonken in zijn telefoon. We hebben net gegeten – curry. Mijn lievelings, maar ik proefde er niets van. Ik sta op, stapel onze borden op elkaar en neem ze mee naar de keuken. ‘Kun je nog een biertje voor me meenemen?’ roept Julian. Het is dinsdag, maar hij heeft er al minstens vijf op. Een paar jaar geleden zou ik er iets van gezegd hebben. Inmiddels weet ik wel beter. ‘Ja,’ roep ik richting de kamer, terwijl ik probeer de trilling in mijn stem te verbergen.
Toen ik Julian acht jaar geleden leerde kennen, was hij charmant, vriendelijk en zorgzaam. Alles klopte. We waren zo intens gelukkig samen. Drie jaar later stapten we in het huwelijksbootje. Als je me toen had verteld hoeveel er in de jaren erna zou veranderen, had ik je recht in je gezicht uitgelachen. Maar toch veranderde alles. Hij werd serieuzer, wilde nauwelijks nog met anderen afspreken en begon met drinken – iets wat hij daarvoor eigenlijk nooit deed. Zijn kribbige buien wijdde ik aan de stress door de overname van zijn bedrijf, maar zelfs toen de rust daar terugkeerde, bleef hij onrustig.
Op een avond besloot ik er iets van te zeggen. Hij was chagrijnig thuisgekomen en begon een relaas over een fout die een collega die dag had gemaakt. Ik schepte hem op uit een stomende schaal lasagne, maar hij ging zo op in zijn verhaal dat hij dat niet zag. Zijn hand zwiepte in één gebaar alles op de grond. Hij ontplofte. Voor ik er erg in had, lag ik met een brandende wang naast de schep lasagne. Hij had me geslagen. Ik was zo verbaasd dat ik niets kon uitbrengen. Julian schoot meteen terug in de zorgzame Julian waarvoor ik was gevallen. Hij bleef zich verontschuldigen en zette me huilend op de bank met een ice pack voor mijn wang.
Hij leek oprecht geschrokken en was ontzettend aangedaan. Hij beloofde me dat het nooit meer zou gebeuren en dat hij er alles aan zou doen om het goed te maken. Ik geloofde hem. Waarom zou ik hem niet geloven? Er was nog nooit zoiets gebeurd en het paste totaal niet bij zijn karakter. Het was hem gewoon allemaal even te veel geworden.
Maar het bleef niet bij die ene keer. Er volgde een tweede, derde en vierde keer die ik me nog als de dag van gisteren herinner. Maar daarna volgde er nog zoveel keren dat ik de tel kwijt ben. Hij smeekte me om het aan niemand te vertellen, dat hij hulp aan het zoeken was en dat hij ontzettend bang was om mij kwijt te raken. De smeekbedes gingen over in bedreigingen. Dingen die hij met mij of mijn familie zou doen als ik iemand zou vertellen wat er achter onze voordeur gebeurde. Zelfs in dertig graden liep ik rond met lange mouwen en een lange broek. Hij liet me geloven dat ik het zelf in de hand had.
Maar nu is het genoeg. Sinds de laatste keer heeft zich een plan in mijn hoofd gevormd. Ik pak een koud flesje bier uit de koelkast en maak hem open. Ik schrik van Julians hand op mijn schouder. ‘Wat ben je lang bezig?’. Hij geeft een kus in mijn nek, net onder mijn oor. Een rilling loopt over mijn rug en ik voel dat mijn lijf zich spant. Hij leunt tegen het aanrecht en kijkt me onderzoekend aan. ‘Ik eh… voel me niet zo lekker’ weet ik schor uit te brengen. Zijn ogen zijn scherp op mij gericht. Ik overhandig hem het flesje. Hij neemt het aan, maar blijft staan. ‘Rust maar goed uit.’ Zijn bezorgde toon past niet bij de blik in zijn ogen.
Met knikkende knieën klim ik de trap op naar boven, naar de slaapkamer. Als ik naar binnen stap, word ik overweldigd door herinneringen. De gitaar die ik van mijn ouders kreeg toen ik mijn diploma haalde, de foto’s aan de muur van alle geweldige momenten met Julian, de geboorteknuffels die op mijn nachtkastje staan en de spiegel die van mijn oma is geweest. Het zijn allemaal dierbare herinneringen die ik na vannacht nooit meer terug zal zien. Ik voel een traan uit mijn ooghoek glijden.
Voorzichtig laat ik me op het bed zakken. Ik kijk over mijn schouder naar de slaapkamerdeur en spits mijn oren om te controleren of Julian nog steeds beneden is. Dan trek ik de middelste la van mijn nachtkastje open en haal alles eruit. Achterin ligt al een aantal weken een handtasje met alles wat ik mee ga nemen. Mijn paspoort, portemonnee met een Ov-kaart, pinpas, creditcard en rijbewijs, een schone onderbroek en een schoon paar sokken. Ik stop er mijn telefoon en lader bij. Ik kan niet midden in de nacht weggaan, want dan rijdt er geen openbaar vervoer, dus ik moet minstens tot half 6 blijven. Achter me hoor ik de trap kraken. Snel prop ik alles terug in de la. Met mijn kleren nog aan schiet ik het bed in en trek de deken op tot aan mijn kin.
Door een zachte trilling word ik wakker. Ik heb dus wel geslapen. In mijn nek voel ik Julians adem. Ik kijk naar de klok. 5:43 uur. Nu of nooit. Ik laat me uit bed glijden, pak mijn tasje en knuffels en sluip zonder om te kijken de slaapkamer uit. Achter me hoor ik een slaperige Julian: ‘Wat ga je doen?’. Ik verstijf. ‘Plassen.’ Geen antwoord. Ik blijf staan. Een goedkeurende ‘Hmm’. Sluipend kom ik onderaan de trap. Ik trek mijn warmste schoenen en jas aan en loop naar de deur. Sleutels? Nee, niet nodig. Als ik de voordeur opentrek, word ik begroet door een ijskoude wind in mijn gezicht. De tranen bevriezen op mijn wangen. Ik stap naar buiten en laat de deur zachtjes in het slot vallen.
Dit verhaal maakte onderdeel uit van de CB Schrijfwedstrijd – ‘Een nieuw begin’, en is geschreven door Marjolein in der Maur